Mijn Airbnb biedt een waanzinnig uitzicht op de Noorse haven en de zee. Maar mijn blik gaat vooral naar de wand tegenover de ramen. Daar staat een stereo-installatie zoals ik er nog nooit een heb gezien. In het midden staat een tafeltje met een cd-speler en een eindversterker uit het hoogste prijsssegment. Daarachter bevindt zich een wooferkast ter grote van een ouderwetse vrieskast. Aan weerszijden ervan staan twee gigantische geluidsboxen. Op ooghoogte kijk je bij allebei in de monding van een soort hagelwitte megafoon van een meter doorsnee.
Esbjorn is mijn gastheer. Maar hij heeft onverwacht dit weekend de zorg voor zijn kinderen en verblijft elders. Met een sleutel uit een sleutellocker kan ik naar binnen. Eerder stond ik tevergeefs aan zijn deur omdat hij niet reageerde op mijn mails. Ik had de woning voor mijzelf alleen. Een prettige bijkomstigheid na een lange zeilreis met veel mensen op een kluitje. Sterker nog, ik geniet van deze laissez faire vorm van gastvrijheid. Of van de weggegeven privacy van iemand anders; het is maar hoe je het bekijkt.
Esbjorn is een man alleen. Verscholen achter een van de speakers hangt een foto van de man, vrouw en vier kinderen in gelukkiger tijden. Lachend. Allen in het wit. Een tv scherm ontbreekt in de woonkamer, maar dat wordt gecompenseerd door een wandvullend exemplaar in een kamer een etage lager. Ook hier weer twee manshoge speakers. Mannen met zo’n zwak voor apparatuur zijn vaak alleen, of zitten in de gevarenzone van het goede huwelijk. Bij Esbjorn wordt dit pijnlijk duidelijk. Nu is de hele woning zijn mancave. Vuistdikke gouden kabels verbinden de audioonderdelen, maar voor de rest heeft hij bij de boedelscheiding aan het kortste eind getrokken. Er is geen waterkoker. De afzuigkap is verwijderd. Het fornuis oogt okee, maar van binnen lijkt er een carameltaart uit elkaar te zijn gespat. ‘Neem vooral wat je nodig hebt uit de koelkast’ schreef Esbjorn, Die blijkt praktisch leeg. Bij een pak ‘Flotemysost’ is door de muffe lucht en de groene schimmel niet duidelijk wat ik precies mis. Brood idem dito. Het espressoapparaat is stuk. Hoe hij de kinderen voedt, is me een raadsel.
Mijn slaapkamer is wat de echtelijke slaapkamer was in betere tijden. Wat hier ontbreekt is een vrouw des huizes. Op de deur hangt een briefje waarop staat ‘the Dude.’ Dat ben ik. De mannengeur is hier manifester aanwezig is dan in mijn scheepshut voor twee. Het bed is niet verdeeld, het beddegoed vertoont gaatjes. Ik besluit om de Noorse fjordenwind er eens goed doorheen te laten waaien. Wat me intrigeert is de vraag waar deze Dude zou slapen als de man des huizes wel thuis was geweest.
Rond het huis is het een bende. Het gazon is toe aan een maaibeurt. Er is een soort van verbouwing aan de gang, dat had Esbjorn terloops gemeld. Binnen stoot ik mijn teen aan een plank die over een sleuf in het parket getimmerd is.
Het is bijna 12 uur ’s nachts. Ik krijg geen geluid uit de stereo en hoop dat ik niet een verkeerde opstartprocedure heb gevolgd. De middernachtzon strooit deze witte nacht lange stralen licht de noordelijke haven in. Het is nog steeds muisstil in huis als ik rond 01.30 uur de kamer van ‘the Dude’ op zoek. Tot ik een luid gerammel hoor. Het blijkt een hamster te zijn, in zijn tredmolentje in de hal. Hij heeft wèl te eten. Terwijl ik met een oogmasker op probeer de slaap te vatten, luister ik naar het kabaal. Hij trekt zich niets aan van het licht. Maar niemand wil het nachtdiertje op zijn kamer. Tolstoy zei het al: “Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze”.