“He pap, ik dacht dat je al in bed lag.” Mijn zoon komt via de achterpoort thuis. In zijn toon klinkt verbazing door. Het is middernacht. Ik zit in mijn ondergoed buiten die dag geoogste tuinbonen te doppen. Van binnen klinkt muziek; Tom Waits die een rustig bluesje zingt. In de tijd dat hij nog jong was, maar meer klonk als een oude man. Het is nog snikheet. “Te heet om te slapen,í antwoord ik.” “Nou uh”, ik ga wel slapen. Truste pap.í Mogelijk was ik hier getuige van de geboorte van een kersverse herinnering bij mijn zoon. Wie zal het zeggen? Het komt vast door het tv-programma ëLola zoekt Brood.í In dat programma is Lola – de dochter van ñ op zoek naar sporen en mensen die haar wat meer kunnen vertellen over haar beroemde vader. Ingewikkeld is dat niet. Heel Amsterdam is van dergelijke sporen vergeven; er is zelfs een toeristische speurtocht van gemaakt. En genoeg mensen die Herman Brood gezien hebben, werk van hem hebben, hem gesproken hebben of wat met hem hadden of deden. 11 Juli is het 10 jaar geleden dat Herman een eind aan zijn leven maakte. Tuinbonen. Met spek. Ze doen me aan mijn vader denken. Veel stof om zijn herinnering levend te houden heb ik niet. Hij stierf toen ik 8 jaar oud was. Hij was ñnet als Herman ñ veel op pad. Hij voorzag in het levensonderhoud van vrouw en vijf kinderen met verschillende baantjes. Hij at meestal laat en apart van ons. Tuinbonen met spek was zijn lievelingskostje. Flodderbonen. Hij schoot eens een kraai uit een tv-mast met zín luchtbuks. Dat maakte indruk. Ik mocht mee achterop zín solex om de prijs voor een kleurwedstrijd innen. Hij waste zich in de keuken, voor de kachel. Naakt. Dan ging het gordijn dicht. Hij achtervolgde me eens tijdens het kersenplukken om me een tik te geven voor een stommigheid van mij. Hij verstuikte zín enkel daarbij. Hij was heel boos. Hij lag in een kist in zín zondagse pak. Een groene broek met een colbert met ruitjes. Door een stommigheid sloeg mijn dochter eerder deze avond de doos met mijn halve coronaís van de kast. Zeven exemplaren stuk. Ik vloekte. De laatste tuinboon valt in de pan. Mijn handen zijn zwart. Ik denk aan mijn vader, de opa die mijn kinderen nooit gekend hebben. Het is geen graad koeler geworden. Maar laat genoeg om te proberen te gaan slapen. Bij de kamer van mijn dochter bespeur ik wat geluiden. Ze ligt nog wakker. Ik ga op de rand van haar bed zitten.ëHet spijt me dat ik zo boos werd vanavond,í zei ik. Het zijn immers maar sigaren.í ëOh, dat? Och dat maakt niet uit pap.í Ze glimlacht. Ik glimlach terug. Opgelucht zoek ik mijn bed op. Deze vervelende herinnering haalt de toekomst mogelijk niet.