Amsterdam gaat ten onder aan de stortvloed van toeristen. Daarom moet de rest van Nederland volgens De Wereld Draait Door maar als opvanglocatie dienen. Om de lasten te verdelen. Aan tafel zaten afgelopen week promotors van kansrijke plekken. Ook Jeroen Glissenaar, parkwachter van het Arnhemse Sonsbeek park was van de partij.
Maar zitten wij Arnhemmers daar wel op te wachten? Het grappige is dat eerst de Arnhemmer zelf het park maar eens moet gaan ontdekken. Bijna een kwart eeuw kom ik er dagelijks. Heel vaak had ik het park voor me alleen. Die tijd lijkt voorbij.
Op de warmste oktoberdag ooit zet ik de afdaling in van mijn woning aan de rand van het park – Zijpendaal heet hier officieel – naar de zaterdagmarkt downtown. Dit is het rustigste deel. Als ik stil sta hoor ik af en toe de droge klap van een eikel die op de grond valt. Als ik rijd knisperen de eikels en beukennootjes onder mijn banden. Op de open weide omzoomd door eiken en beuken in verschillende groen- en bruintinten passeer ik een enkele wandelaar met hond.
Op het grasveld bij kasteel Zypendaal is het drukker. De ochtendzon zet hier de verkleurende beukenbladeren in een gouden gloed, de monumentale bomen werpen lange schaduwen. De welpen van een scoutinggroep spelen beugel golf. De improvisaties van een saxofoontrio leveren de soundtrack. Een meisje kijkt aandachtig toe, een knuffel bungelt losjes aan haar rechterhand. Naast mij stopt vrij plotseling het venijnig tikken van de stokken van een clubje bejaarde Nordic walkers als ze ook in de ban raken van het wonderlijke samenspel.
Verder. Ik passeer renners, twee mountainbikers die het park al fotograferend verkennen. Ik ga opzij voor een duo-scootmobiel. Hij is breed, maar door de omvang van de berijders – ik schat op samen een kwart ton – wordt de ruimte om te passeren nog krapper. Bij de waterval stuit ik op de leden van studentenvereniging Trigon. Samen met de Bedriegertjes in Rozendaal was dit ooit een waterattractie met landelijke allure. Waar vroeger bruidsparen en jongedametjes in lange rokken en met parasols zich lieten vereeuwigen, fotograferen nu de dames van het dispuut aan de ene kant van het water de mannen aan de overzijde. De heren – allen in pak – hebben hun broek op hun enkels.
En weer verder. Ik stop bij de witte molen. Hier wil ik winterrogge kopen voor mijn moestuin. Tot nu toe elk jaar opnieuw een zeer ingewikkelde vraag voor de damesvrijwilligers. ‘ We verkopen wel meel, maar graankorrels? Dat moet ik navragen.’ Maar dit jaar gaat het goed. Ik moet wel geduld hebben, want vandaag vindt het Kabouterfestivalplaats. Het is een drukte van jewelste met kinderen die komen kijken naar de werkende molen.
Bij een mobiele baristakar neem ik een cappuccino en strijk neer op een bankje. Ik raak in gesprek met een vrouw die een partituur aan het doornemen is. We hebben het over verschillende woonvormen als je de vijftig voorbij bent. Ze heeft tips en we wisselen contactgegevens uit.
Ik bezoek de weekmarkt en begeef mij, mèt de boodschappen en twee kilogram winterrogge zonder verdere tussenstops naar mijn moestuin. Deze bevindt zich in het hart van Sonsbeek park. Ik rol de hangmat onder het geel verkleurdend dak van druivebladeren uit, luister naar het getsjilp van de mussen en denk al schommelend aan de opvang van de komende tsunami van toeristen.