‘Zullen we een potje rummicubben?’ stel ik voor.
‘Oh, ja. Goed hoor.’ Mijn moeder loopt naar de kast, en pakt het spel. We nemen de stenen uit de doos en spreiden ze omgekeerd op het tafelkleed.
‘Ik heb een houtkacheltje gekocht. Voor het schuurtje op de tuin.’
‘Oh ja?’ lacht ze, ‘Heb je hout?’
‘Ik heb snoeihout op de tuin. En achter het schuurtje ligt nog hout.’
‘Ik heb vroeger zo vaak de kachel moeten aanmaken. Dat was een kolenkachel. Weet je dat nog? Die stond in de keuken. En als ie dan weer uit ging…. Och hou op, wat een ellende.’
Ze maakt een gebaar van afgrijzen.
De kolenkachel. Voor die kachel werden we als kind afgedroogd als we uit de teil kwamen. Ongetwijfeld zongen we er ook sinterklaasliedjes, zo vlak bij de schoorsteen. Mijn broer verbrandde ooit zijn billen toen hij te dichtbij stond. Ik breng het ter sprake. We lachen. Af en toe frissen we elkaars geheugen op over wie de beurt heeft. Dan is het weer even stil.
‘Ben je nog naar de kerk geweest,’ vraag ik.
‘Ja, gisteravond. Maar hij was zo klaar.’
Hij is de pastor.
’Hij doet er gelukkig minder lang over dan z’n voorganger. Die kon preken! Daar hadden ze allemaal een hekel aan. En deze geeft tenminste geen hand na afloop. Daar hadden ze het ook niet zo op.’
Ze zijn de mensen in de kerk.
‘Hoezo niet?’ vraag ik. ‘Dat lijkt me juist heel persoonlijk.’
‘Oh, nee, Dat vinden ze allemaal niks. Maar die nieuwe is gelijk weg. Hij is al weg zelfs nog voor ze beginnen te zingen.
‘Hij gaat voor het zingen de kerk uit,’ constateer ik.
Ja zegt ze en ze lacht. We lachen allebei.
‘Doen jullie nog aan Sinterklaas?’ vraagt ze, nadat ik een paar stenen bij die van haar heb aangeschoven.
‘Vanavond hebben we surpriseavond,’ antwoord ik.
We wisselen weer een paar keer van beurt. De klok slaat.
‘Is het al weer zo laat?’ Het is half 12. Verstoord kijk ze op. ‘Dan zal hij zo wel komen.’
Hij is de taxichauffeur voor het ritje naar het zorgcentrum voor het middageten. Prompt gaat de bel. ‘Ze zijn verdorie steeds vroeger. En we zijn nog niet klaar met ons potje!’
‘Maakt niet uit,’ zeg ik. Ik ruim wel op. Ik moet toch snel naar huis want ik moet nog een paar surprises maken.’ Ze heeft haar jas al aan.
‘
We bellen nog,’ roep ik. ‘Houdoe.
’
‘Ja, doei!’
De taxichauffeur helpt mijn moeder instappen. We zwaaien allebei als de auto optrekt. Ik draai me om, ruim het spel op en trek even later de deur van het appartement achter me dicht. In de autorit naar huis zet ik zet ik de ingrediënten voor een sinterklaasgedicht op een rij. Het kan maar vast klaar zijn, voordat de goedheilig man bij ons aanbelt.