Empty nest is een relatief begrip. Dat weet ik nu. Het ene moment zoek je een nieuwe invulling van je bestaan. Het volgende moment bereid je je voor op de terugkomst van een telg die eerder is uitgevlogen. Geen idee hoe hier in het dierenrijk mee wordt omgegaan. En wij ouders? Checken we bij Intratuin of ze ook deurmatten verkopen met ‘Welcome back home’ erop? Of gaan we de sloten vervangen?
Mijn zoon is op kamers. Nog wel. Volgende maand staat hij mogelijk op straat. Dat is iets dat je vanaf een afstand eerder ziet aankomen dan van dichtbij. Soit. Daar ben je jong voor. Het uitzicht op een nieuw onderkomen is vaag. Sommige ouders gaan de overspannen kamermarkt te lijf door iets voor zoon- of dochterlief te kopen. Het gebeurt steeds vaker, als ik mijn zoon moet geloven. Maar je kind slaat wel een klas over van de School of Life. Hieronder een paar lessen uit deze school.
Les 1: Vertrouw de verhuurder nooit. Als je heel veel geluk hebt geldt dit voor een enkeling iets minder.
Les 2: Gebreken zijn altijd verborgen
Elk pand heeft een – meestal verborgen – geschiedenis. Wisselende eigenaren, achterstallig onderhoud. You name it. Ik huurde ooit een kamer waar de cv het niet deed, omdat de ketel simpelweg ontbrak. Mijn zoon zit in onderhuur bij een van de bekendste huisjesmelkers in zijn stad. Die vraagt een belachelijk hoge huur, is nalatig met voorzieningen en intimideert huurders.
Les 3: Elk huis heeft een huisgek
Nu noemen we ze ‘mensen met een enige afstand tot de arbeidsmarkt’. In mijn tijd noemde we ze de huisgek. Op kamers kom je ze tegen. Misschien niet in het drie sterren Beter Leven segment, maar zeker in de startersklasse van een beetje studentenstad. Eerder man dan vrouw, gemiddeld wat ouder, zwakke sociale vaardigheden, in het bezit van een sterke lichaamsgeur en minstens enkele verslavingen. Bij reizen tref je ze als bewoner wel eens aan in de de meest goedkope hostels. Let bij het hospiteren goed op de mensen die er niet zijn en de non verbale uitingen over hem of haar.
Les 4; Van de huisgek win je nooit
Mijn eerste studentenhuis moest ik al na drie maanden verlaten wegens verkoop van het pand. Met een steen door de raam en het zwaaien met een pistool in het midden van de nacht maande de huisbaas ons tot een spoedig vertrek. Hij bleek vervolgens ook huurder te zijn in het nieuwe huis waar ik mijn toevlucht had gezocht. Opnieuw wegwezen dus. De daarop volgende huisbaas was ex-prostituee of prostituee, dat was niet helemaal duidelijk. Een gestoord wijf. Ik betrok een kamer boven haar vertrekken. Ze woonde er met haar gespierde zoon. Toen ze mij en een medehuurder zat was – ‘Jullie koppen staat me gewoon niet aan’, zie ze in plat Nijmeegs – zegde ze ons de huur op. De zoon zag toe op de naleving van de ultrakorte opzegtermijn. Op mijn volgende adres was de vader van de huisgek de eigenaar. Het was geen garantie voor succes. Zoonlief bleek alcohol- en speedverslaafd en speelde basgitaar. Meestal ‘s nachts. Vervolgens kwam ik in een huis met twee huisgekken. Ik geef toe: het duurt even voor je het door hebt. De huisvrede eindigde met een knokpartij door de gangen van het huis waarbij de lege bierflessen uit hun kratjes donderden. Ik won, maar wat eigenlijk? Ik vertrok.
Het liep goed af met me. Ik eindigde mijn studentenbestaan in een prettig huis met fijne huisgenoten. Ik vond een baantje in Amsterdam; de huisbaas van dit laatste studentenhuis bood me zijn benedenwoning in de hoofdstad aan.
Les 5: Er is hoop.