Ze had zich met een tijdschrift en goed ingepakt geïnstalleerd in een stoel voor het schuurtje op mijn volkstuin. In de zon maar buiten het bereik van de frisse oostenwind. Eerder die dag was mijn moeder met een taxi van de zorgvoorziening bij mij thuis gebracht. Ik gaf de nog jonge plantjes water; het was droog dit voorjaar. Hoog in de lucht cirkelde een buizerd. Afwisselend hoorde je het krassen van enkele kraaien, de roep van een koekoek en het gehamer van een specht. Van een afstand zag ik langzaam haar grijze hoofd knikkebollend dieper over het tijdschrift zakken. Ik besloot dat het tijd werd voor een kop thee.
Het borrelende theewater bracht m’n moeder weer bij haar positieven. ëWat een rust hier,í zei ze. ëEn prachtig dat je tuinieren zo leuk vindt. Ik vond het afschuwelijk. Wij moésten vroeger alleen maar werken. Het was nooit goed en nooit genoeg, volgens mijn vader.í Ik merk dat de luikjes naar haar vroegste herinneringen steeds vaker en met gemak opengaan. Gemakkelijker dan recentere ervaringen.
ëWat moesten jullie dan doen,í vroeg ik. ëAlles. Aardappelen rooien. Hooien. Schoven binden. Onkruid wieden. Vakantietijd betekende alleen maar werken.í Een nostalgische kijk op de dertiger en veertiger jaren van de vorige eeuw zat er bij haar niet in. Mijn moeder gruwde van haar kindertijd op het Brabantse platteland. ëIk kan niet anders zeggen: het was een vreselijke man. Raar eigenlijk om te zeggen van je eigen vader, maar toch is het zo.í
Ze zat inmiddels op haar praatstoel. ëVerjaardagen? je wist soms niet eens dat je jarig was. De heilige communie was een feest. Dan kreeg je je eerste paar leren schoenen. We sliepen met z’n drieën in één bed. En met z’n drieën deelden we één fiets. Van doorleren na de basisschool was geen sprake; wèrken moesten we. Drinkwater scheppen uit de put op het erf. Maar waardering kreeg je er niet voor. Mijn vader was altijd ontevreden. Als het paard niet deed wat hij wilde, of als hij gewoon een kwaadaardige bui had, ranselde hij het paard af. Ik kon er niet tegen. Alle dieren waren bang voor hem, Als hij de stal binnen kwam, zochten de koeien de verste hoek op.í
ëSloeg hij jou of je broer en zussen ook,í vroeg ik. ëAls hij z’n pet opzette, wisten wij hoe laat het was en maakten we wel dat we wegkwamen. En, mijn broer, ja, die kreeg slaag.í
ëMaar hij was toen niet de enige die dat deed,í merkte ik op. Hoe zat dat bij de vader van mijn vader?í Ook mijn vader kwam uit zo’n boerenfamilie. ëNee,die deugde zeker niet,í zei mijn moeder. ëDie sloeg er op los. En hij dronk ook nog veel. Dat was een verschrikkelijke man. Ik vond dat mijn kinderen een ander toekomst verdienden, anders dan hoe je vader en ik opgegroeid zijn. Jullie mochten kiezen.í
In de verte klonk klokgelui. ëHé, wat is dat nou,í vroeg mijn moeder. ëHet is vandaag dodenherdenking,’ zei ik. ‘Daar hadden we het straks over.í ëO ja,í zei ze wat afwezig. De radio meldde die ochtend dat de zoon van NSB-er Rost van Tonningen voor het eerst tijdens een herdenkingsbijeenkomst publiekelijk het woord zou voeren. Hij zou spreken over het leed dat kinderen van de verliezers van de tweede wereldoorlog hebben ervaren. Kinderen die daar part nog deel aan hadden.
In de wei tegenover de moestuinen schitterden nu de bloesembollen van duizenden paardenbloemen als sterren in het licht van de laatste zonnestralen. We sloten de poort van het tuinencomplex. ëTja,í zei ze nog een keer, verbaasd over haar eigen constatering: ‘het is raar om te zeggen maar mijn vader was een verschrikkelijke man.í De dodenherdenking is weer uit beeld verdwenen. Zij heeft genoeg aan haar eigen doden.
Schrijver: de Thuistoerist, 09-05-2011