Een moeilijke tijd is zo slecht nog niet, als je weet hoe je er mee moet dealen. Het zal ook wel de reden zijn waarom misère voor jongeren, zeker voor pubers harder aankomt. Ze moeten nog leren er mee om te gaan. Ik zal niet beweren dat ik het trucje ken, maar ik weet van een aantal dingen dat het helpt pijn te verzachten. In mijn geval zijn dat een paar goede vrienden. Ik pak het begrip vriend ruim op: ook Chet Baker en de grote Russische schrijvers beschouw ik als vrienden, waar je altijd op kunt terugvallen. En ik heb er paar van vlees en bloed. Met één daarvan, J., ging ik tijdens het Pinksterweekend een dagje zeilen.
J. is in een aantal opzichten de tegenpool van mijzelf. Hij is rationeel, heeft zijn dagelijks leven strak georganiseerd. Hij heeft voor iedere activiteit die hij onderneemt een aparte tas. Hij heeft weinig of niets met film, literatuur of muziek. Zijn gastvrijheid – hij is van origine Chileen – is voor Nederlandse begrippen ongekend. J. woont alleen. Of hij nu wel of niet thuis is, het maakt hem niet uit. Ik kan altijd terecht in zijn woning in Amsterdam. Su casa es mi casa.
J. is de rust zelve. Al was dat niet altijd zo. In zijn jeugd was ie opvliegend en een vechtersbaasje. Hij schaakt, doet een groot deel van zijn leven aan Tai Chi en geeft er ook les in. Hij vertelde ooit hoe een junkie op de Zeedijk een groot mes onder zijn neus hield en hij uiterst kalm bleef. J. toonde me een filmpje waarin hij tijdens een trainingsweek Tai Chi deed met een vol glas wijn. In zijn aanwezigheid wordt je vanzelf Zen. Ik denk er over om ook aan Tai Chi te gaan doen. En niet alleen omdat ik nu weet dat je het goed met een borrel kunt combineren is. Ik zie ze wel eens in een park bezig. Het is het langzame bewegen en het spelen met de zwaartekracht dat me intrigeert. ‘Ik raad je aan wel eerst een paar lessen te nemen, voor je mee kunt doen’ zegt de master droogjes.
Maar in de Valk zijn de rollen omgedraaid. J. is geen zeiler. Zeilen is als het leven zelf. Niet voor niets is ons taalgebruik doorspekt met zeiltermen. We gooien het roer om, halen bakzeil. ‘Wat je wil voorkomen,’ leg ik uit, ‘is dat je aan lager wal raakt.’ Ik wijs hem waar in ons geval lager wal zich bevindt: de oever met aanlandige wind.
We hebben een topdag uitgekozen. Zon, Hollandse wolkenluchten, een constante bries met stevige vlagen. Hoog aan de wind scheren we over de Lathumse plassen. In het begin is het met J. aan het roer nog schokkerig. De koers in onvast, de boot gaat soms ernstig schuin, op andere momenten gaan we door de wind en vallen bijna stil. Maar verderop de dag gaat het beter. Soepel reagerend op de windkracht duwt hij het roer van zich af bij de windvlagen en haalt het bij een luwte weer naar zich toe. Bijna moeiteloos houdt hij koers en de boot onder dezelfde hoek. We gaan overstag zonder een druppel wijn te knoeien. Alles is te leren. Dat is ook een troost.