Wie maakt dàt nou nog mee? Je geboortehuis opzoeken en praktisch alles zo aantreffen zoals je ouders het bijna 50 jaar geleden hebben achtergelaten. Het overkwam me dit weekend. Het duizelt nog, nu ik dit opschrijf. Het behang is identiek aan het behang van toen. Het bewijs vinden we op de bovenverdieping. De achterzijde van het behang dat hier los van de muur hangt, is beplakt met een pagina van het Gemerts Nieuwsblad, 14 maart 1969. Door mijn vader en moeder aangebracht, twee jaar voordat we met z’n zevenen verhuisden naar een luxere doorzonwoning. Die vervolgens ruim een jaar later in de fik ging, maar dat is weer een ander verhaal.
Het behang in de woonkeuken heeft een donkerbruine tint gekregen. Het resultaat van een halve eeuw tabaksrook. Want Albert, de huidige bewoner, heeft dit vertrek eerst met zijn ouders en later alleen tot zijn vaste stek gemaakt. De zitting van de leunstoel bij de kachel heeft een kuilvorm en is tot op de draad versleten. Zoals alles bij Albert. Zijn ruim vallende broek en het ruitjescolbert. Hijzelf. Zijn enkels hebben de dikte van een stevige breinaald, een ervan is dik omzwachteld. Zijn geest is nog messcherp, maar het is mooi geweest. Komende week verhuist hij naar het verzorgingshuis. Dat is de reden dat we- een broer, zus en schoonzus vergezellen me – terecht kunnen. Het is een trip down Memory lane èn een aflevering van het jaren zeventig tv programma Showroom ineen.
De zon, die door de Anton Pieckraampjes binnenvalt, zet de bruincafé-achtige ruimte in een gouden gloed. De kachel, die in mijn herinnering in het midden van de wand tegen over het raam stond, blijkt rechts te staan. Deze gaskachel is de enige vorm van modernisering die ik aantref. Hier stond in onze tijd de kolenkachel waarop mijn moeder het eten voor mijn vader warm hield. Het was ook de kachel waar mijn broer zijn kont aan brandde. Alles is klein, piepklein. Onvoorstelbaar hoe we hier met zijn zevenen konden wonen in de woonkeuken – het enige verwarmde vertrek in huis – van krap 3,5 x 3,5 meter.
Het huis uit 1910 valt in de buitencategorie van de energieklassen. Halfsteense muren, nul isolatie, enkel glas. Je kijkt naast de kozijnen en door het dak naar buiten. Ik herinner me hoe mijn vader vroeger met een brandende krant de bevroren waterleiding in het achterhuis te lijf ging. Ik laat het familiaire kennismakingritueel met Albert graag aan mijn broer en zus over. Hun plat Brabants dialect en de gemeenschappelijke ouwe koeien die ze uit de sloot trekken maken de weg vrij om door de rest van het huis te kunnen dolen.
Het achterhuis is door het schuin aflopend dak nog kleiner dan ik dacht. Hier bevindt zich het sanitair en het aanrecht. Badkamer en keuken is te veel eer. Boven de geiser is het plafond zwartgeblakerd. Overal zitten vochtvlekken van eerdere lekkages. De douchruimte met helblauwe tegels is identiek aan hoe ik hem herinner. Voor ons was het watercloset, een douche en een straalkachel vooruitgang. Ik herinner me nog de teil – ook in de woonkeuken – waar ons moeder ons waste. En het toilet zonder rioolaansluiting. Uit deze pleepot redden we ooit een jong poesje dat door het raampje naar binnen sprong en door zich vast te grijpen in een strontkorstje voorkwam dat ze in de beerput eindigde.
Buiten is het al net zo spannend. ‘Buiten?’ zegt Albert, ‘Ik denk dat ik al zeker twaalf jaar niet in de tuin ben geweest’. We zijn er zeker van dat de tuin volledig betegeld was. Toch is de hele tuin bedekt met onkruid. Aan de rand zijn drie flinke esdoorns tussen het frame van een fietswrak door de hoogte in gegroeid. De grootste ontdekking doet uiteindelijk mijn schoonzus. In onze herinnering was er een hout- en kolenhok achter in de tuin dat lijkt gesloopt te zijn. Maar na nadere bestudering blijkt dat achter de volledig begroeide groene achterwand van de tuin het hok en een fietsberging schuil gaan. Hier lag ik ooit op de houtblokken en hoorde de Starfighters van de vliegbasis Volkel over scheren. En droomde ervan ook straaljagerpiloot te worden.
Ik ga verder. Drie treden de trap op naar de opkamer. Mijn pet en kleding is op sommige plekken zwart van het spinrag en de stofnesten die blijven kleven. De opkamer was het slaapvertrek voor de jongens en is nog in redelijke staat. Hier sliep ik. En rook ik de pieslucht uit de pispot en de verse rook van een Northstatesigaret als mijn vader ‘s ochtends vroeg langs ons raam liep, op weg naar zijn werk. Ik ga verder de trap op. De bovenverdieping is al decennia verlaten. Zon, wind, regen, muizen en andere dieren hebben hier vrij spel gekregen. Op de vloer liggen de resten van een verlaten wespen- en een vogelnest. Ledikanten en matrassen die door mijn ouders ooit zijn achtergelaten staan er nog. Deuren gaan nauwelijks nog open door plafondplaten die naar beneden hangen. Her en der hangt Jezus aan het kruis of een wijwaterbakje. Hier sliepen mijn zussen en achter een dun tussenwandje mijn ouders. Hier, in wat nu een spookhol is, het decor van een horrorfilm, zag ik het levenslicht.