Wat zou jij doen als je halverwege de 10 km weet dat je een verloren race rijdt? Ik moet aan het gevoel dat daarbij hoort denken als ik bij de uitgang van het Centraal Station in Utrecht een folder van de PvdA in mijn handen gedrukt krijg. ‘PvdA-ers optimistisch over verkiezingsnederlaag’ kopt het AD/UN twee dagen voor de verkiezingen. Als bestuurderspartij doet het denken aan het corvee op de middelbare school: iemand moet het nou eenmaal doen, maar veel dankbaarheid hoef je niet te verwachten. En of je nu wethouder in Utrecht, Rozendaal of Den Helder bent, de mate van dankbaarheid – of het gebrek daar aan – staat of valt met de beeldvorming over landelijke politiek. Uitrijden die race dus, tegen beter weten in. En de Utrechtse kiezers beslissen over jouw lot, als kandidaat. Op basis van overtuigingen, meningen, feiten die vaak nauwelijks iets met de Utrechtse praktijk te maken hebben. ‘Wat zal ik morgen eens gaan stemmen?’ Ik hoor het verschillende mensen om mij heen zich afvragen. Het gebeurt op een terloopse, achteloze wijze. Op de manier waarop mijn partner zich soms hardop afvraagt wat we vandaag zullen eten. Wilders doet met zijn partij in nagenoeg geen enkele gemeente mee met de verkiezingen. Maar ik wil ze niet de kost geven, de kiezers die de onhandig grote kandidatenlijst in hun stemhokje uitvouwen om erachter te komen dat de PVV er niet opstaat. Op 3 maart stemmen we op lokale politici. Maar niet of nauwelijks nog op grond van een lokaal debat in lokale media. De landelijke politiek domineert het debat volledig. Landelijke media bieden deze kopstukken gretig een podium. En lokale politici voelen zich allemaal even Sven Kramer na de verkeerde bocht: je doet je best, maar het verandert niets aan de uitkomst!