Ze is de rust zelve, mijn buurvrouw op de moestuin. Ze schoffelt, kruit mest en in de tussentijd heeft ze alle aandacht voor haar kinderen. `Kijk eens jongens wat ik noú gevonden heb,´ roept ze dan. Of: ‘wat heb jíj een prachtig taartje gemaakt!´ De ideale moeder. Zonder dat ik zie wat er nou allemaal precies ontdekt en gemaakt wordt in die tuin naast me; zó doe je dat met kleine kinderen. En altijd positief. Je hoort de kinderen bijna groeien.
Ik was er geen ster in, de zorg voor kleine kinderen combineren met je eigen bezigheden. Een volslagen verrassing was het voor mij als een van mijn kinderen een poepluier had. Je bent met god mag weten wat bezig en dan is er die kleine verandering in de atmosfeer. Een lichtzoete geur, niet smerig, wel onaangenaam. Het wordt pas een rotlucht als het muntje valt: stront aan de knikker! Het was hoe je het ook bekijkt een onplezierige interruptie in je bestaan. Maar je ruimt de boel op. Simpel.
Wat er precies mis gaat in de tuin naast me, is niet gelijk duidelijk. Dát er iets mis gaat wel. ´Dit vind ik niet leuk. Dit vind ik heel vervelend. Blijf daar eens met je handen af! Kom jij eens heel snel hier.´ Hier ontspint zich een klein drama. De stem van mijn buurvrouw verandert. Het bekende fluwelen geluid maakt plaats voor een metalen klank en nog behoorlijk scherp ook. Zo ken ik hem niet.
De reactie blijft niet uit. Het meisje huilt met steeds hardere uithalen. Ze lijkt ook minder vertrouwd met deze kant van haar moeder. Natuurlijk ben ik nieuwsgierig naar de aanleiding van deze transformatie. Maar ik vrolijk er ook van op. Die boosheid, die herken ik. Het oneindige geduld, die aandacht en dat ogenschijnlijk moeiteloos multitasken in de tuin naast mij; ik werd er wel eens moedeloos van. Een ontaarde vader was ik. Maar nu niet meer. De moestuinmoeder valt van de door mij opgerichte sokkel. Ze is een gewoon mens. En ik word er beter van want ‘slagen alleen is niet genoeg, anderen moeten ook nog falen,’ zei ooit Gore Vidal. Wat mij betreft mag er nog best een schep bovenop, in die tuin naast me.
De verklaring komt later van mijn vrouw nadat ze mijn buurvrouw in de supermarkt trof. ‘Je man moet vreemd hebben opgekeken’, had ze gezegd. ‘De kleine had gepoept, haar broek uitgetrokken en haar grote boodschap overal opgesmeerd. Haar benen, rug, mijn fiets, het kinderzitje, alles zat onder. Ik heb haar terug in haar broek laten glijden – ik had geen verschoning bij me – en we zijn terug naar huis gefietst. En gelijk in bad gegaan.’