Hulp

Kun je in dit land nog gewoon doodgaan? vroeg ik mij af. Mijn onderbuurman van 84 was zojuist overleden, maar geheel ongemerkt ging dat niet. Eerst was er de brandweer, twee mannen in een auto, sirene aan. Vrijwel gelijktijdig arriveerde een politiewagen, ook twee man sterk. Toen een ambulance en nog een GGD-voertuig. Ook met sirenes. Op dat moment ging mijn deurbel en die van de andere  zeven appartementen van mijn portiekflat.

De bewoners die thuis waren stonden in hun deuropening, in afwachting van nieuws. Dat het om H. ging was duidelijk. Het ging de laatste tijd minder met hem. Enkele maanden terug voltrok zich bijna hetzelfde tafereel. Toen kreeg hij thuis een benauwdheid. H. leed aan COPD. Omdat zijn vrouw toen niet thuis was, werd hun voordeur met een stormram open geramd. Nu lag de ongebruikte stormram bij de geopende deur.

Een sterke drang dreef mij om de stap over de hun drempel te zetten. Ik ken zijn vrouw en vroeg me af of ze in alle consternatie behoefte had aan hulp, in god mag weten wat voor vorm dan ook. H. werd gereanimeerd, maar het leek me een vergeefse zaak. Iemand die zich kenbaar maakte als arts – niet hun huisarts, maar een arts uit de buurt die een alert had gekregen – vroeg wat ik kwam doen. De arts bedankte vriendelijk voor mijn aanbod; de zoon van de vrouw van H. was onderweg. Vertwijfeld verliet ik het appartement, waar ieder ander precies wist wat hem of haar te doen stond.

Ik liep de trap op naar mijn eigen appartement. De deur stond nog open. Uit de keuken klonken onvermoeid de jachtige solo’s van Charlie Parker, een soundtrack die de hectiek in het portiek een wat surrealistisch geheel gaf. Ik schakelde de muziek uit. Ik zag uit het raam hoe de hulpverleners, de een na de ander, vertrokken. De ambulance bleef als laatste, maar vertrok leeg. Een paar uur later, het was inmiddels donker, verscheen de lijkwagen.

Mijn gedachten verplaatsen zich, zonder dat ik er enige grip op had, naar de ochtend in de schoolvakantie in de zomer van 1972. Mijn vader stierf voor de ogen van zijn vrouw, mijn twee broers en mijzelf aan hartfalen. Onwennigheid met de telefoon die we net hadden, blinde paniek en het feit dat de vervanging van onze huisarts -een dorp verderop – nauwelijks bereikbaar was, maakten dat de arts die verscheen een paar uur te laat was. Een huisarts een straat verderop kwam niet omdat we geen patiënt bij hem waren. Een buurvrouw hielp mijn moeder door deze loodzware uren.

Twee dagen later tref ik de weduwe van onderbuurman H. in het portiek. Ze bedankt me voor het kaartje van me dat ze zojuist uit haar brievenbus heeft opgehaald. Ze vertelt hoe snel de dood van haar man zich heeft voltrokken. Door het gesprek – doorgaans is er geen enkel teken van leven in ons portiek – maakt nu ook een andere portiekbewoonster gebruik van de gelegenheid om de weduwe te condoleren. Ze wekken niet de indruk daarvoor veel contact te hebben gehad. Ik maak me uit de voeten. Ze redt het. Zonder mij.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *